Grotwoningen
In 2007 heb ik een boek vertaald van de Zweedse sinologe Cecilia Lindqvist. De Nederlandse titel is: Het karakter van China. Het boek is een cultuurgeschiedenis van het Chinese karakterschrift. Lindqvist laat in dit werk – resultaat van uitgebreid, jarenlang onderzoek – zien waarom de Chinese karakters eruitzien zoals ze eruitzien. Het was een heerlijk boek om te vertalen, geweldig interessant, en met prachtige illustraties.
In de hitte van de afgelopen weken moest ik een paar keer aan dit boek terugdenken. Waarom?
Op blz. 265 begint een hoofdstuk met de titel “Daken en huizen”. En in dat hoofdstuk gaat het onder meer over grotwoningen:
De Pekingmensen en hun opvolgers gedurende de oude steentijd woonden in diepe, natuurlijke grotten. Chinezen van later datum groeven zelf hun grotten uit in de löss van de berghellingen en de vlakte. Tot op de dag van vandaag [ – NB de oorspronkelijke Zweedse uitgave van Lindqvists boek dateert uit 1989 – ] wonen er in Henan, Shanxi, Shaanxi en Gansu nog veertig miljoen mensen in grotten. Primitief? Natuurlijk, maar ook praktisch, gezellig, goedkoop en volledig in overeenstemming met een tienduizendjarige traditie. In een gebied waar een rampzalig gebrek aan landbouwgrond was, waar tot voor kort nauwelijks een boom groeide met bruikbaar hout en waar iedere economische mogelijkheid om hout van elders aan te voeren ontbrak, waar je moeilijk aan stenen van de juiste kwaliteit kon komen – in zo’n gebied waren grotten een eenvoudige, vindingrijke oplossing.
Goed vormgegeven grotten zijn verbazend mooie en goede woningen, in sommige opzichten zijn ze beter dan conventioneel gebouwde huizen. Als ik zelf in een lössgebied woonde, zou ik geloof ik liever in een grot wonen dan in een gewoon huis. Dat heeft niets te maken met nostalgie of exotisme; de grotten hebben gewoon kwaliteiten die moderne huizen niet hebben. De kamers zijn stil en rustig, ze hebben een prettige vochtigheidsgraad waardoor je gemakkelijk kunt ademen. In de winter zijn ze warm, in de zomer koel […]. In de zomer, als de temperatuur buiten tot ver boven de dertig graden stijgt, is het in de grotten 21-22 graden, doordat ze als het ware een ingebouwde, geheel geluidloze airconditioning hebben die geen cent kost.
Lindqvist beschrijft hoe de grotwoningen eruitzien:
De grotten worden meestal op een uitstekend rotsterras gebouwd, de mensen willen graag van het vocht in de vallei af en ze willen geen waardevolle landbouwgrond blokkeren. De grotten zijn niet bepaald groot – drie, vier meter breed en vijf, zes meter diep en hoog – maar het plafond is gewelfd en dat, samen met de witgekalkte wanden, geeft het vertrek een rustige, plechtige sfeer. Vaak legt men de grotten in een rij naast elkaar aan en maakt dan een verbinding met een deur of een open portiek. Het mooist van alles is het licht, dat gefilterd door het dunne, met rijstpapier bedekte latwerk van de ramen naar binnen valt. De ramen uit de streek rond Yan’an zijn beroemd. Van het hoogste punt van de boog tot ongeveer een meter boven de grond strekken ze zich uit, een profaan Chinees equivalent van onze middeleeuwse kerkramen met hun kunstig aaneengevoegde stukjes glas.
Wie zou er bij de temperaturen die deze zomer in Nederland heersen, niet in zo’n grotwoning willen wonen? Nu mag ik heus niet klagen: in mijn atelier op de begane grond is het deze hete dagen, terwijl buiten de zon brandt en het meer dan 30 graden is, qua temperatuur goed uit te houden. Maar na een paar mislukte experimenten op mijn drukpersen de laatste tijd was m’n inspiratie zoek en zat ik een beetje te somberen. Dat zinnetje over het licht echter, dat zo mooi gefilterd werd “door het dunne, met rijstpapier bedekte latwerk van de ramen”, bleek precies wat ik nodig had om over m’n landerige stemming heen te komen en weer aan de slag te gaan. Het latwerk liet ik voor wat het was, maar had ik niet nog wat vellen “rijstpapier” liggen?
Het snijden ging fantastisch met een scalpel uit een welkomstpakketje dat ik ooit kreeg als donateur van de Stichting Handboekbinden. De patronen heb ik hier en daar op internet gevonden. Het resultaat is natuurlijk niet eeuwig houdbaar; mijn (imitatie-)rijstpapier is dun en iets transparant, maar niet sterk. Maar rustig aan het raam hangend zal het heus wel een poosje mooi blijven. En het snijden zelf bleek een prettig, meditatief werkje.
Tot slot: het Chinese karakter voor ‘raam’ – overgenomen uit Lindqvists boek. Het rechterteken is een oudere vorm, die teruggevonden is op inscripties in steen.
#papierkunst